In de bar rondhangen: nergens goed voor

Terwijl onze reisgenoten in hun slaapzak lagen te dromen van het restaurant waar we vanavond zouden belanden, verzeilden Anita en ik in de bar van de Tsumkwe Lodge. De bar was al gesloten, maar het vuur brandde nog. We maakten er kennis met enkele Zuid-Afrikaanse gidsen die op stap waren met een steenrijk Pools gezin. Ze hadden gisteren een fly-over gedaan van de Namibwoestijn en met twee kleine vliegtuigjes naar hier gekomen.

Van de gidsen leerden we dat sinds vorig jaar een grensovergang geopend was ten oosten van Tsumkwe. Er zou een “behoorlijk goede” doorgang zijn naar Botswana, die ons minstens een dag rijden zou besparen. Het plan was dus snel aangepast.

Onze mededeling werd ’s morgens bij het ontbijt niet meteen op hoerageroep onthaald, maar iedereen zag vrij snel de voordelen van deze aanpassing. Snel gebruikten we de ISDN-lijn van Tsumkwe om de laatste berichten van de website te plukken. Ook nu weer werden de berichten van het thuisfront gretig gelezen.

Naarmate we de grens naderden, werd de weg steeds smaller. Maar hij bleef zeer goed bereidbaar. De grenspost zelf was iets speciaals. Enkele gebouwtjes in the middle of nowhere. De beambte hielp ons bij het invullen van de formuliertjes, maar de auto’s werden vrij grondig gecontroleerd op aanwezigheid van rauw vlees. We moesten ook op zoek naar de chassisnummers van onze auto’s
Eenmaal voorbij de grens veranderde de weg in een smal zandpad, waar het op sommige plaatsen lastig doorkomen was.

We zagen ook de sporen van mensen die hier in het regenseizoen hopeloos vastgereden waren.
We begrepen niet waarom deze weg –ook door de mensen aan de grens– als “goed te doen, zelfs voor tweewielaangedreven wagens” bestempeld werd.

Onderweg passeerden we een drietal dorpjes. Voor de rest was er geen enkel spoor van menselijke bewoning.
Exact halfweg tussen Tsumkwe en Nokaneng hielden we halt. Een beetje drinken, een stukje fruit en we konden weer op weg.




Er wordt wel gewerkt om deze weg beter bereidbaar te maken. Over een afstand van vele tientallen kilometer wordt gravel aangevoerd om de weg te verharden.

Vooral de achteropkomende chauffeurs hadden het lastig door het opwaaiende stof
Het laatste stuk naar Nokaneng was bijzonder lastig. De gravelweg was er hagelwit en hier en daar lagen er diepe putten. De chauffeurs moesten de hele tijd zitten turen om een put te ontwijken. Dit lukte niet altijd en onze auto’s kregen het heel hard te verduren.

Ruim vijf uur na ons vertrek kregen we eindelijk terug asfalt voorgeschoteld. Er was ook GSM coverage, waardoor we konden reserveren in The Swamp Stop. Er kwam wat onderhandelen aan te pas, want ze waren volzet.

We moesten ook nog eten kopen én tanken. Hiervoor stopten we aan Etsha 7. We slaagden erin om US dollars te wisselen in Pula — aan zeer ongunstige koers. We gooiden de auto’s terug vol en gingen shoppen. De winkel was slecht bevoorraad, maar brood, melk en corn flakes konden we alvast kopen. Geen vlees of groenten.

Een uurtje later stonden we voor de poort van de Swamp Stop. De plek zag er behoorlijk verlaten uit. We begrepen dus niet waarom ze zo moeilijk deden om onze reservering te aanvaarden. Het duurde echter niet lang voor we onze tentjes konden opzetten. Intussen werd het aardedonker en steenkoud. Rillend aten we in het openluchtrestaurant onze hamburgers. Het was een vermoeiende dag geweest, zeker voor de chauffeurs. Maar we hebben een heel grote omweg uitgespaard. Morgen gaat we de Okavangodelta in.

Geef een reactie