Peter’s Pizza in Aburi: allen daarheen!

Toen we de receptie voorbijkwamen, werden we met héél brede glimlach begroet. We zouden zonder probleem kunnen betalen met Euro’s, zo werd pro-actief gemeld. Een groter contrast met de reactie van gisteren was niet te bedenken en ik begon onraad te ruiken. Ik vroeg even naar de wisselkoers — de helft van wat we in een wisselkantoor krijgen– en meldde poeslief dat we toch in Cedi zouden betalen. De man aan de receptie ontplofte haast van colère. Er was daar duidelijk iemand die een maandloon als extra-winst aan zijn neus zag voorbijgaan. En ik genoot van de zoete smaak van de wraak. Nèh.

Gisteren hadden we aan Seth gezegd dat we van hieruit richting kust wilden rijden. Een bleek op de kaart leerde deze morgen dat we geen enkele geocache meer zouden tegenkomen. Dus werd het plan veranderd en ging het naar Aburi.

We reden (!!) de botanische tuin in en stopten vlakbij de cache. Even zoeken en we hadden prijs. Onze eerste Ghanese found was een feit.

We slenterden een uurtje door de botanische tuin, die duidelijk al betere tijden gekend had. Hier en daar hadden we verhalen gelezen dat deze tuin het bezoeken waard was. Ons ontging de meerwaarde van de tuin.

Dan was het tijd om een hotel te zoeken. Seth kende een hotel waar hij in het verleden al mensen afgeleverd had. Het bood een mooi uitzicht over Accra, in de laagvlakte. Het Aburi guest house was inderdaad proper. Het was vrij duur, maar we checkten in. Terwijl we aan het uitladen waren, hoorden we herhaaldelijk een luid gerammel, als van een versleten compressor.Dit bleek de waterpomp te zijn die water oppompte voor de kamers. We vroegen of die pomp ook ’s nachts draaide. “Jazeker, ” wat voor ons het sein was om weer in te laden.

We checkten in in Little Acre. Ook hier waren we weer de enige gasten, maar dat stimuleerde de dames aan de receptie absoluut niet tot enige vriendelijkheid. We kregen vrij kleine kamers die alleen te bereiken waren via een labyrint van hellende gangen en trappen met ongelijke treden.

Naar goede gewoonte in dure hotels waren ook hier toilet en airco defect en kregen we de deuren slechts half open.

We hadden geen zin om het restaurant hier uit te proberen en aten als lunch onze laatste stukken fruit: wat mango’s en een knalgele, lokale versie van meloen.

Daarna was het weer hoog tijd om mama en dochter nog eens los te laten op de lokale crafts market, die volgens de reisgids een van de beste was van het hele land. We kregen weer eens een twintigtal kraampjes te zien met identieke stukken snijwerk. Zich onderscheiden van de concurrentie, het idee is hier duidelijk nog niet doorgedrongen.

In de Bradt Guide lazen we dat er hier een onooglijk kleine pizzatent was. We moesten even zoeken, maar vonden ze in de buurt van een van de ingangen van de botanische tuin. Het restaurant bleek een klein kraampje te zijn met een koelkast, een fornuis, een kast en vier stoelen. Een vriendelijke rastadame keek vreemd op toen we wilden reserveren. “Neen, jong, kom gewoon af wanneer je wil. Desnoods zetten we een paar stoelen onder de grote boom aan de overkant van de straat.”

De rest van de namiddag hebben we wat gelummeld, pintjes gedronken, de slappe lach gekregen.

Gaan eten bij Peter’s Pizza is echt wel een belevenis. Je wordt overgeleverd aan een avond lang entertainment. Peter en –vooral– Jessica vertellen het ene sterke verhaal na het andere. En Peter bakt de ene lekkere pizza na de andere op het tempo dat we ze opeten. Restaurant-gewijs was dit zonder enige twijfel het plezantste moment van de hele reis.

Geef een reactie