Ik wil dit nooit vergeten

Kamperen was vannacht weer miserabel. Tentjes losvast aan wat stenen, koude, eten in ’t zand. We stonden op met niet zo’n goed humeur.

Annelies en Tom stonden in voor het onbijt. Om te vermijden dat ons eten weer vol zand zou zitten, werd een stevige discipline gehanteerd.

Maandag. Hopelijk zal er vandaag wél iets open zijn dat ons op weg zet in dit godverloren gat. Het plan is om vandaag in bij de bosjesmannen te gaan kamperen. Met een kleine voorhoede gaan we terug naar het “centre ville” van Tsumkwe, waar de curio shop open is.

We treffen er een héél vriendelijke dame die ons heel veel uitleg geeft.

De dorpelingen van de verre omtrek komen naar hier om hun crafts te verkopen aan de shop. De manier waarom deze dame hen leert om zelf de totalen uit te rekenen, was mooi om zien. We kopen ons deel van de stock, krijgen nog een kleine landkaart en wat goede raad cadeau en zijn weg.

Op het kaartje staan enkele GPS coördinaten die ons verder op weg helpen.

Ons verhaal werkt aanstekelijk op de rest van de bende. Dus rijden de andere twee auto’s ook nog eens naar het winkeltje, waar ze voor zes maand omzet genereren.

De winkeldame weet echt niet wat haar overkomt en vertelt honderduit over de hoeveelheden suiker en maïsmeel ze hiermee kan kopen voor het dorp.

We rijden naar Djokhoe (Djokwe), een klein dorpje op zowat een uur van Tsumkwe.

Onderweg stoppen we bij de gigantisch oude baobabs die her en der verspreid staan in dit gebied.

 

De holboom is meer dan 1000 jaar oud en is de grootste levende boom in het gebied.

Plots zien we enkele hutjes. Dat moet het dorpje Djokhoe zijn. Het eerste dat ons opvalt, is de botte armoede.

En dan de onwennigheid. Wij onwennig en gegeneerd om onze luxe en rijkdom en zij onwennig omdat ze niet goed weten hoe ze met deze bende vreemde snuiters moeten omgaan.

Later leren we dat in dit dorp zowat om de twee maand eens een toerist passeert. Wij zijn de grootste groep die ze hier ooit gezien hebben. Na een tijdje komt er een jongeman naar voor die Engels spreekt. Geleerd in het schooltje in Tsumkwe, meer dan voldoende om ons verder te helpen.

Volgens de dame in het winkeltje kunnen we hier kamperen. Klopt, zegt de man, en wijst naar een plek even verderop. Na veel vijven en zessen wordt ons duidelijk dat hij een kilometer of drie verderop bedoelt. Uiteindelijk vinden we hem bereid om mee te rijden in een van de auto’s. Hij gidst ons terug naar een van de oude baobabs. Dit is dus onze camping voor vannacht.

We weten niet goed wat we ervan moeten denken: een boom, een muurtje, een uitkijktoren. We vinden een pijltje naar WC en douche, maar die zijn vernield. Door olifanten, horen we –gelukkig– achteraf.

Om toch enige bescherming te hebben, besluiten we om onze tenten binnen muurtje te zetten. De auto’s zouden we er dan later nog rond zetten.

Snel keren we dan terug naar het dorp. Didier had vooraf gezegd dat hij graag meer wilde leren over de lokale geneeskunde. Op het moment dat we vertellen dat hij arts is, ontstaat er grote hilariteit in de groep mensen.

Achteraf leren we dat geneeskunde hier een vrouwenzaak is, overgedragen van grootmoeder op kleinkinderen. Didier is dus meteen bestempeld als het mietje van de club.

Een kwartier later zijn we op stap met een oude dame en onze tolk.


Met stijgende verbazing aanhoren we haar uitleg over de ene na de andere plant: thee van deze verdroogde bladeren tegen hoofdpijn, wortels die je in fijne schijfjes moet snijden tegen maagpijn, twee soorten takjes die je moet mengen, in brand steken en de rook inhaleren tegen verkoudheid. Deze 40000 jaar oude cultuur is er wel in geslaagd knappe kennis op te bouwen.

Plots trekt ze een plant uit de grond. Aan de wortels blijken zeer zoete vruchten te groeien.

Op de terugweg toont onze gids ons de val die hij gespannen heeft. Hij vertelt over het vergif dat ze gebruiken om te jagen. Ja, het is dodelijk. Neen, er bestaat geen antigif. De enige manier om het gif te verwijderen, is het vlees van het slachtoffer roosteren.




Eenmaal terug in het dorp, blijkt dat de mensen hun argwaan stilaan hebben laten varen. De kinderen bekijken mekaar zeer nieuwsgierig. Snel worden er ons crafts te koop aangeboden.

Maar vooral zijn we onder de indruk van de armoede van dit dorpje. Het is allemaal véél minder romantisch dan we ons voorgesteld hadden.

We onthouden de boodschap dat je de échte, naakte bosjesmannen alleen nog kan vinden in speciaal aangelegde toeristendorpjes.

En ’s avonds hebben we dé belevenis van ons leven: het duister voelen invallen rond onze boom. De wereld zien versmallen tot 30m rond de lamp. Vuur stoken om onszelf warm en de beesten op afstand te houden.

Het gevoel krijgen dat de takken van de boom tot leven komen bij het licht van ons lampje van 9 watt. Bang worden van de grote kevers die bij duizenden in het muurtje zitten rondom onze tenten.

Om te vermijden dat we weer zand zouden eten, werd er rond het vuur een schutskring vastgelegd. Tom bracht de stukjes gegrilld vlees een voor een tot buiten de perimeter.

Eéntje moest nog getroost worden.

En toen warmden we ons nog even aan ons grote kampvuur. Binnen een uurtje zouden hier nog slechts enkele vlammetjes flikkeren. Zou dit voldoende zijn om de beesten op afstand te houden? Wel hebben allemaal héél slecht geslapen.

Geef een reactie